Ouborg, Piet (1893-1956) – Visioen – 1934/1942

Ouborg, Piet (1893-1956) – Visioen – 1934/1942

Piet Ouborg (1893-1956) – Visioen
Piet Ouborg (1893-1956) – Visioen – 1934/1942

Ouborg, Piet (1893-1956)

‘Visioen’ – 1934/1942
gesigneerd met initialen rechtsonder
olieverf op karton op paneel
77,5 x 65 cm

Herkomst:

Collectie P. Ouborg (tot tenminste 1953)
Venduehuis, Den Haag (Pulchri Studio), 23 april 1991, lot 131
Particuliere collectie
Venduehuis, Den Haag, 10-12 november 2010, lot 418
Venduehuis, Den Haag, 9 november 2011, lot 510
Particuliere collectie

Exposities:

Den Haag, Haags Gemeentemuseum, Ouborg, 1953, cat.nr. 35
Amsterdam, Stedelijk Museum, Ouborg, herfst 1954, cat.nr. 24
Dordrecht, Dordrechts Museum, Ouborg, 27 september – 2 november 1975, cat.nr. 125

Literatuur:

Tent.cat. Den Haag (Haags Gemeentemuseum), Ouborg, 1953, cat.nr. 35
Tent.cat. Amsterdam (Stedelijk Museum), Ouborg, 1954, catalogus 120, cat.nr. 24
Tent.cat. Dordrecht (Dordrechts Museum), Ouborg, 1975, cat.nr. 125

Toen Piet Ouborg in 1914 werd opgeroepen voor dienstplicht, liet hij zich, om hieraan te ontkomen, als ambtenaar uitzenden naar Nederlands Indië. Hij vertrok begin februari 1916 en zou er, met enkele verlofperiodes in Nederland, tot 1938 blijven wonen. Ouborg kwam begin april 1916 in Indië aan, 23 jaar oud, en werd aangesteld als onderwijzer. Hij wisselde regelmatig van standplaats en werkte onder meer op West-Java, Sumatra, Oost-Java, in Soerabaja en Batavia. Aanvankelijk vond hij als Europeaan maar weinig aansluiting bij de Oosterse cultuur. Gaandeweg raakte hij meer en meer in de ban van een samenleving waarin ongrijpbare dingen nog bestaansrecht hebben. Hij beeldde dit eerst uit in een westerse beeldtaal, een mengeling van kubisme en expressionisme. Zijn aandacht ging echter steeds meer uit naar de verbeelding van de innerlijke ervaring, ‘een schemertoestand waarin vele stemmingen ineenvloeien tot een aarzelend zijn’, zoals hij zelf eens omschreef. In een serie masker-schilderijen uit de late jaren 20 en vroege jaren 30 verbeeldde hij de demonische, mystieke krachten van het masker, dat in de Oosterse cultuur gold als een middelaar tussen de aardse en bovenaardse wereld. Waar de buiten-Europese kunst in kringen van Westerse avant-gardisten populair werd omwille van de beeldende kwaliteiten, de uiterlijke kenmerken dus, ging het Ouborg – in lijn met de opkomst van het surrealisme – meer om de psychische inhoud, de diepere bestaansgronden die ermee werd uitgedrukt. Ouborg begreep dit beter omdat hij geen afstandelijke blik had, maar leefde te midden van de Oosterse cultuur en dagelijks contact had met de mensen, hun gebruiken en hun ideeën. Hier trof hem een bezieling en – in de woorden van Ouborg – ‘ongebreideld uitleven van oerinstincten’, iets dat de Westerse beschaving ten ene male ontbeerde.

In surrealistisch getinte schilderijen uit de jaren 30 verwijst Ouborg voor het eerst, in de titels, naar visioenen. Leonie ten Duis en Annelies Haase schrijven in hun monografie over de schilder: ‘Regelmatig overvielen hem ervaringen waarbij droom en werkelijkheid in elkaar overvloeiden. Beelden en stemmingen dienden zich op zo’n moment aan als taferelen uit een droom zonder dat hij daar altijd invloed op kon uitoefenen. Hij sprak zelf van “visioenen”, beelden van een grote intensiteit, soms beangstigend ook omdat ze de kracht bezaten hem een andere wereld in te trekken; een wereld die op zo’n moment werkelijker was dan die waarin hij dagelijks verkeerde en waaruit hij bang was niet op tijd terug te kunnen keren’. In een recentere publicatie over Ouborg uit 2009 wordt ook verwezen naar de visioenen die kunstenaar had, al dan niet bewust opgeroepen. Ouborg zegt daar zelf over: ‘Als de dagwereld met al haar afleiding niet meer was te bespeuren, werden de beelden zonder veel moeite zichtbaar, hoewel ze mijn ogen erg vermoeiden. Zo verschenen de visioenen als trillende, lichtende tekens op donkerend fond en ik had het gevoel correctie te moeten vermijden’. Tot de categorie ‘visioenenwerk’ – de term is van Ouborg zelf – kunnen we ook het hier gepresenteerde schilderij rekenen, dat te zien is geweest op alle grote museale overzichten van Ouborg in 1953, 1954 en 1975.

Duidelijk is dat Ouborgs ‘visioenenwerk’ samenhing met een diepgeworteld gevoel voor het kosmische en een natuurlijke ontvankelijkheid voor het magische, iets dat niet los gezien kan worden van zijn langdurige verblijf in de tropen. Voor het uitdrukken van deze innerlijke beelden leunde hij enerzijds op Aziatische tradities – de kracht van maskers en wajangpoppen fascineerde hem – en anderzijds Westerse kunstontwikkelingen, met name het surrealisme. In de loop van de jaren 30 zou de dreigende politieke situatie eveneens een stempel drukken. De opkomst van het fascisme verontrustte Ouborg zeer. Het verstilde en contemplatieve zou nu plaatsmaken voor angstdromen, werken vol dynamiek en dreigende spanning. In de ogen van de kunstcriticus Jos W. de Gruijter waren dit de polen waarop Ouborgs kunstenaarschap dreef: een onderbewuste uitgedrukt in ofwel ‘passief verzinken’ dan wel ‘gewelddadig uitbarsten’.

In de catalogus van de overzichtstentoonstelling die het Dordrechts Museum in 1975 organiseerde staat het volgende motto afgedrukt, een uitspraak die Ouborg in 1933 deed:

‘Wie echter het heimwee naar het hart der dingen kent, die achter den verschijningsvorm zich steeds verbergt, die ging wel andere wegen dan die de zinnen wijzen. Wegen – hij weet het – die zich openden, wanneer de rede haar overwicht verloor, de zinnen hun waaksche diensten weigerden, en de “ander” in hem vrijkwam’.

Bronnen:

Agnes Grondman, John Steen, Laurens Vancrevel, De automatische verbeelding. Nederlandse surrealisten, Amsterdam 1989
Leonie den Duis, Annelies Haase, Ouborg – schilder/painter, Amsterdam 1990
Veronique Baar, Katja Weitering, Annelies Haase, Bert Jansen, Piet Ouborg, solist. Zicht op een eigenzinnig oeuvre, Amstelveen/Zwolle 2009