Houtman, Sipke Cornelis (1871-1945) – Rosmarijnsteeg, Amsterdam
Houtman, Sipke Cornelis (1871-1945)
Rosmarijnsteeg gezien vanaf de Spuistraat, richting Nieuwezijds Voorburgwal, Amsterdam – 1933
gesigneerd rechtsonder en geannoteerd ‘S.c.H. 1933’ verso
olieverf op doek
51,5 x 41,5 cm
Herkomst:
Kunsthandel Van Lier, Amsterdam, 1933, no. 7
Den Haag, Glerum, september 1992, lot 390
Amsterdam, Sotheby’s, 23 mei 2006, lot 82
Tentoonstelling:
Amsterdam, Kunsthandel Van Lier, Sipke Houtman, juni-juli 1933, no. 7
De Amsterdamse zondagsschilder Sipke Houtman was een protegé van de bekende Amsterdamse kunsthandelaar Carel van Lier. Het was Van Lier die het unieke talent van deze voormalige bakkersknecht, die pas op zijn zestigste verjaardag was begonnen met schilderen, herkende en ondersteunde. Houtman woonde op dat moment in het Armenhuis aan de Roeterstraat. Van Lier gaf hem verf, linnen en penselen en kocht zijn werken aan. Ook organiseerde hij in 1933 en 1935 solo exposities in zijn kunsthandel aan het Rokin, gevolgd door een derde expositie in juni-juli 1950. Op de eerste expositie in 1933 hing dit stadsgezicht van Amsterdam, als nummer 7.
In zijn boek over Carel van Lier schrijft Bas van Lier: ‘Van Lier amuseerde zich vermoedelijk wel met de bezeten schilder (…) Maar tegelijkertijd herkende hij ook het kunstenaarschap van de oude schilder en het was dus zeker niet alleen maar een aardigheidje dat hij Houtman zo aanspoorde. Van Lier had vaker oog voor naïeven, of liever autodidacten, die op hun eigen wijze de creatieve ontroering konden verbeelden en wier werk goed paste in de nieuw realistische stromingen in de schilderkunst’.
De godsvruchtige Houtman verklaarde ooit ‘ik zelf kan niets. Mien penseel gaat in ’t gebed en dan doet God mij het penseel hanteren’. Houtman legde zich toe op stillevens en gezichten op zijn innig geliefde Amsterdam. Zijn unieke, persoonlijke en naïeve weergave oogstte destijds veel lof onder kunstcritici, zoals de recensent van het dagblad Het Gooi en Ommeland, die naar aanleiding van de laatste expositie bij Van Lier in 1950 schreef:
‘Onderricht had hij nooit ontvangen (…) Dit kan men inderdaad wel zien aan al deze stadsgezichten en stillevens, waarin Houtman zich om geen enkel perspectivisch probleem, om compositie of sfeer bekommerd heeft. Hij schilderde enkel pleizierig om zich heen, pakte van alles aan, en vond op zijn manier een oplossing voor elke moeilijkheid. Waarschijnlijk zelf heeft hij nooit enige moeilijkheid gekend, omdat hem ook probleem en elke theorie vreemd was ! Hij is alleen maar eerlijk en onbevangen, en het zijn juist deze twee eigenschappen, welke ons, veelweters en beterweters, ontroeren en zijn kinderlijk geschilder aantrekkelijk voor ons maken. Voor kunde en inzicht, ongetwijfeld belangrijke factoren in de schilderkunst, krijgen wij bij Houtman in de plaats een grote liefde voor en een volledige overgave aan zijn werk (…) Meer dan eens ook was Houtman een gevoelig colorist en onbewust romanticus tevens (…) Het schilderij van deze schilder moge dan geen kunst genoemd worden in de gangbare betekenis van het woord, het is werk van een andere orde: van een onbevangen en bewogen natuur, die zijn vreugde om de schoonheid beleed in kleuren en vormen, zoals hij deze zag en in staat was te geven. Deze oprechtheid van nature is heden ten dage, helaas ook in de picturale wereld, te dikwijls afwezig’.
Ook de gerenommeerde schilder-criticus Kasper Niehaus, die de eerste solo-tentoonstelling in 1933 besprak in De Telegraaf (18 juni 1933), loofde Houtmans ‘onschuld’ en ‘argeloosheid’ en sloot af met de hoop dat hij onder al deze belangstelling toch vooral ‘zijn onschuldkleed zal weten te bewaren’. Hij trok een vergelijking met alom bewonderde Henri Rousseau, die de ‘grote kunst’ van vele arrivés in de schaduw stelde.
Jan Engelman schreef een uitgebreide recensie van de expositie ‘Moderne Primitieven’ in het Stedelijk Museum Amsterdam (21 januari – 23 maart 1941), waar Sipke Houtman een prominente plaats innam:
‘In alle barre primitiviteit Zondagsschilder, en wel zéér Hollandsen, calvinistisch, is iemand als Sipke Cornelis Houtman, die in 1871 te Dokkum is geboren. Hij wilde schilder worden, maar zijn ouders keurden het niet goed en lieten hem voor onderwijzer studeeren. Toen hij kweekeling was, had hij genoeg van het vak, hij werd bakkersknecht en had daar verder Vrede mee. Hij is pas opnieuw met schilderen begonnen toen hij, in Amsterdam woonachtig, zestig jaar was en ouderdomsrente begon te genieten: Nooit heeft hij les gehad, een feit dat hij, evenals zijn vurige belijdenis tot het christendom, achterop zijn schilderijen soms pleegt te vermelden, aldus: „Van schilders nooit geen les gehad. De H. Jezus, de Gave Gods, die is mijn leer Meester. Gods Verbond met Israël.”
Met perspectief en gezichtspunt springt hij op de wonderlijkste wijze om; soms schijnt hij, hoog boven zijn onderwerp, in het astrale te zweven, soms is hij er middenin, zoodat afzijdig ruimte ontstaat. Maar altijd is zijn sentiment echt en hartstochtelijk, niet zonder een zekere deftige plechtstatigheid. Zijn kunst draagt een sleep — maar zij is „surrealistisch” zonder het te willen. Zij doet ons zweren bij, dan weer twijfelen aan het element van „kunde” in de kunst. Houtman is een fanatiek oprechte, misschien is het tijd dat het daar weer heen gaat, met alle kunst’.
Bronnen:
Kasper Niehaus, ‘Stadsgezichten van ’n Zondagsschilder’, De Telegraaf, 18 juni 1933
Catalogus Moderne Primitieven, Stedelijk Museum Amsterdam (1941)
Jan Engelman, ‘Moderne Primitieven. Merkwaardige tentoonstelling in Stedelijk Museum Amsterdam, De Tijd, 18 maart 1941, p. 5
H.v.C., ‘De Zondagsschilder Houtman’, Het Gooi en Ommeland, 15 juni 1950
J.M. Prange, ‘Kunstzaal Van Lier exposeert schilderijen van Houtman’, Het Parool, 24 juni 1950
W.A. Braasem, Paul Brinkman, Hein Kohn (e.a.), Naïeve schilders zien ons land, Amsterdam 1978
Bas C. van Lier, Carel van Lier. Kunsthandelaar, wegbereider 1897-1945, Bussum 2003