Dijsselhof, Gerrit Willem

Gerrit Willem Dijsselhof (1866-1924)

Gerrit Willem Dijsselhof (1866-1924) - Meerval en snoek
Gerrit Willem Dijsselhof (1866-1924) – Meerval en snoek

Meerval en snoek

gesigneerd rechtsonder met monogram
olieverf op doek
33,5 x 43,5 cm

 

Herkomst:

Kunsthandel E.J. van Wisselingh & Co, Amsterdam, no. 362/1157

De onderwaterwereld was dé grote specialiteit van G.W. Dijsselhof, die hiermee een grote faam verwierf. Vanaf de vroege jaren 90 bestudeerde hij de vissen en schaaldieren in het toen pas geopende aquarium van Artis. Zijn eerste grote expositie van deze werken, in 1891 gehouden bij Architectura et Amicitiae in Amsterdam, was een groot succes en werd lovend besproken door Jan Veth.

P.C. Eilers, die destijds kunsthandel E.J. van Wisselingh & Co leidde, bezocht Dijsselhof in z’n atelier en geeft een inkijk in de werkwijze van de schilder: ‘Voor hij aan een schilderij begon, had hij alle onderdelen van het schilderij op een hoogst serieusche wijze bestudeerd. Menig blad in zijn schetsboeken zijn [is] gevuld [met] krijt of potlood krabbels van een en dezelfde visch. Hij kon [kende] zoo’n visch dan in alle onderdeelen (…). Wanneer het heele schilderij in zijn gedachte gereed was om uit te voeren, nam hij dikwijls een plank van de groot[te] waarop hij zijn schilderij wilde maken en zette het geheel op, heel zuiver geteekend. Hij deed dat in krijt en pastel, liet het een tijdje in zijn atelier staan om het meer en meer volledig te maken. Had hij het zoover opgevat, dat het hem eenige voldoening gaf, dan moest het schilderij gemaakt worden. Een stuk doek werd met punaises op een plank geprikt. Ik moet morgen vroeg op zeide hij. Het schilderij wat al zoo voorbereid was, moest nu uitgevoerd worden. Zijn idea[al] was zoo’n schilderij achter elkaar af te maken en op een maal gezette toetsen niet terug te komen. Hij schilderde dan zoo’n schilderij op een dag bijna geheel af’

Geraadpleegde bron:

Y. Brentjens, Dwalen door het paradijs. Leven en werk van G.W. Dijsselhof (1866-1924), Zwolle/Den Haag 2002, pp. 216-217