G.V.A. Röling (1904-1981)
Pruimen in een glazen pot
gesigneerd rechtsonder met initialen en gedateerd 59; gesigneerd voluit linksboven; gesigneerd en gedateerd verso
olieverf op board
30 x 25 cm
Expositie:
Venlo, Museum Bommel van Dam, 1977, no. 14
Gerard Röling volgde zijn opleiding aan de Amsterdamse Rijksacademie, waar hij les kreeg van J.H. Jurres en H.J. Wolter. Gedurende zijn studietijd raakte hij gefascineerd door de Vlaamse primitieven en Hollandse fijnschilders. Hij onderzocht hun technieken en paste de verworven kennis toe in zijn eigen werk, dat nauw aansluit bij het toen heersende realisme. Röling onderscheidt zich door z’n eigenzinnige onderwerpskeuze, de volmaakte stofuitdrukking en z’n meer dan gemiddelde aandacht voor materiaalgebruik. Hij vervaardigde zijn eigen verf volgens eeuwenoude recepten en verrichtte diepgaande studie naar de werkwijze en technieken van de oude meesters.
Röling studeerde in 1931-1932 een jaar op Sicilië. In 1932 en 1934 was hij vertegenwoordigd op de Biënnale in Venetië, terwijl hij in 1934 exposeerde bij het Carnegie Institute in Pittsburgh. Internationaal sloeg zijn werk duidelijk aan, hij had exposities in Duitsland en Spanje en verkocht zijn werk aan musea in binnen- en buitenland. In 1939 werd hij aangesteld als hoogleraar aan de Rijksacademie, een post die hij behield tot 1969. In 1949-1950 vervulde hij het gastdocentschap aan het Ontario College of Art in Canada.
Gerard Röling maakt deel uit van een generatie kunstenaars, geboren rond 1900, die na de revolutie van het kubisme, expressionisme en de abstractie, terugkeerden naar het herkenbare beeld. Dit realisme was echter niet gespeend van verdieping. ‘Evenals bij de door hem zo bewonderde oude meesters’, schrijft Alberigs in zijn monografie over de schilder (1977), ‘is symboliek een wezenlijk en fascinerend kenmerk van zijn kunst’. Onderwerpen als de zee, eieren of een arcadisch landschap verwijzen naar universele cyclische processen. Toch zijn niet alle werken symbolisch geladen, verduidelijkt Alberigs. ‘Soms schildert Röling ook zo maar een stilleven, omdat de schoonheid van kleur en vorm op zichzelf hem boeit: de glans van glas, de zilverige huid van vissen, de tintelende versheid van een doorgesneden citroen, de uitbundige kleur van rozebottel, kers of aardbei’.