Damsté, Christiaan Paul (1944) – Zonder titel – 1967

Damsté, Christiaan Paul (1944) – Zonder titel – 1967

Christiaan Paul Damsté (1944) – Zonder titel
Christiaan Paul Damsté (1944) – Zonder titel – 1967

Damsté, Christiaan Paul (1944)

Zonder titel – 1967
gesigneerd en gedateerd 1967 verso
wasknijpers op hout
82,5 x 52,5 cm

Exposities:

Den Haag, Internationale Galerij Orez, C.P. Damsté, 1967
Parijs, Galerie Karl Flinker, C.P. Damsté, 1971, nr. 171

‘Ik hou van kunstenaars die niet literair zijn en geleid worden door visuele bronnen en eigen uitdrukkingsvormen’, verklaarde Damsté ooit. Het beste bewijs van deze stelling is het werk waarmee Damsté op jonge leeftijd doorbrak: de befaamde wasknijper reliëfs. In 1964 debuteerde hij bij Galerie De Blauwe Hand in Harlingen, waar drie zwart geschilderde wasknijper reliëfs hingen die werden aangeduid als ‘Sea Rythmen’. De criticus van de Leeuwarder Courant schreef: ‘Twintig jaar is de met wasknijpers plakkende Christiaan Paul Damsté uit Arnhem. Zijn Sea-Rythmen zijn egaal glimmend zwart geverfd, zodat sommige hellende vlakjes der knijpers licht vangen en andere in het donker blijven. Zo ontstaat er een zeker ritme dat door de massale schikkingen der wasknijpers een geometrisch accent gekregen heeft. Deze zich “Zero”, ‘NUL” of “Nieuw realisten” noemenden en dit soort werk makenden willen door schikkingen, op het oog van de beschouwer een trilling, flikkering of beweging suggereren, die als een fragment aan een oneindige ruimte iets ademends, vloeiends, in ieder geval als iets levends tot de kijker komt. Damsté’s “zeeën” moeten dus iets van die adem en die ruimte suggereren’ (Leeuwarder Courant, 10 september 1964). Een jaar later, in oktober-november 1965, kreeg Damsté een solo-expositie bij diezelfde Galerie De Blauwe Hand in Harlingen met een twintigtal wasknijper reliëfs – overwegend zwart geschilderd maar ook enkele in blank hout – en enkele vrijstaande beelden van wasknijpers. In deze reliëfs werd de strenge ordening van zijn vroegste reliëfs uitgebreid met meer fantasierijke schakeringen. Hoogst opmerkelijk was de expositie in 1966 bij het Blindeninstituut in Bussum, waar de assemblages met wasknijpers daadwerkelijk mochten worden aangeraakt.

In de catalogus bij de expositie in De Blauwe Hand in 1965 schreef de NUL-voorman Henk Peeters een voorwoord. Hierin gaat hij in op de vraag die menigeen zich zal hebben gesteld: waarom de keuze voor wasknijpers ? Peeters schrijft: ‘Kunstenaars maken zichtbaar, hoorbaar, je zou kunnen zeggen dat ze de aandacht vestigen op wat er allang was, doch wat kennelijk nog niet tot de verheven zaken behoorde waarmee de kunst zich okkupeerde (…) Het is natuurlijk gekheid om te veronderstellen dat er voor Damsté nog geen wasknijpers waren, maar hij is er toch maar in geslaagd ze voor ons zichtbaar te maken op een nieuwe manier want behalve dat u er tot nu toe de was mee kon ophangen, hangt hij er zijn geestelijke was mee op en daar was tot dusver nog niet aan gedacht’. Peeters vervolgt: ‘de belofte, die deze man inhoudt, geeft alle aanleiding om te veronderstellen dat hij in staat zal zijn ons steeds op een andere, nieuwe wijze, de ogen te openen voor de wereld waarin we leven. En waarbij hij ons prikkelt een spel aan te gaan met de meest eenvoudige dingen, een spel dat in de sterke beperktheid van het gekozen materiaal – in casu de wasknijper – al zo variabel blijkt dat het ons weer de moed geeft weer iedere dag naar hetzelfde kantoor of werkplaats te gaan om er steeds weer wat anders te beleven (…) en dan kunt u met Damsté met een strekkende meter een leven vullen …’.

De wasknijper reliëfs werden indertijd geassocieerd met pop part, maar sluiten meer aan bij de toenmalige Zero beweging, waarmee Damsté zich nauw verwant voelde. Op de Academie in Arnhem kreeg hij begin jaren 60 les van Peter Struycken en Henk Peeters. Via laatstgenoemde leerde hij kunstenaars kennen als Jan Schoonhoven, Yayoi Kusama, herman de vries en Lucio Fontana. Zero sloot op veel punten aan bij Damsté’s eigen ideeën: het gebruik van industriële materialen, anti-picturale monochromie, herhalende ritmes en voorkeursloze serialiteit. ‘Het is in deze context’, aldus Marie Verboven, ‘in het begin van de jaren zestig, dat hij zijn beroemdste en meest emblematische serie vervaardigt: de reliëfs van wasknijpers. Het wasknijperobject is uit de werkelijke wereld gehaald, afgewend van zijn doelmatige gebruik en aangewend vanwege zijn formele eigenschappen. Assemblage ten dienste van abstractie’. Ook zijn leermeester Henk Peeters plaatste Damsté in de context van zijn tijd: ‘Damsté staat dus niet alleen in de aktuele stroming die zich geworpen heeft op onze konsumtiegoederen en gebruiksartikelen. In hetzelfde warenhuis heeft Oldenburg het gebak, Uecker de spijker, Arman het afval, Piene de lampen, Raysse de plastic prullen en Lichtenstein de comic strips als geannekseerd’.

Damsté exposeerde zijn werk in de periode 1967-197o meermalen bij de bekende Haagse galerie Orez. In 1967 had hij een solo-expositie van zijn wasknijper reliëfs bij Galerie Waalkens in Finsterwolde, die werd geopend door de Leekster wasknijperfabrikant H. Renken. Deze toonde zich verheugd dat dit industriële product, in een tijd waarin de moderne industriële maatschappij op een groeiend onbehagen kon rekenen, nu onderwerp was geworden van een artistieke uiting. Op de vernissage deelde de kunstenaar mini-Damsté’s uit, gesigneerde knijpers die men op de revers kon spelden.

In datzelfde jaar 1967 toonde Damsté zijn wasknijper reliëfs bij De Kargadoor, Centrum voor Ludieke Evenementen/Galerie Artishop op de Marnixlaan 322 in Utrecht. Daar werden Damsté’s reliëfs gepresenteerd als ‘MONTAGES’. In het begeleidende stencil lezen we:

‘Damsté’s werk kan worden gerekend tot de ZERO-producties uit de school van Jan Hendrikse, Armando, Arman en Schoonhoven. De groep van de akkumulatie, de verzameling van het zelfde: het gevonden voorwerp, het object trouvé, het ding an sich. Damsté start in z’n werken vanuit het ‘zien van de dingen’ en vervormt dan het ‘ding’ tot een ‘objekt van kreatie’. De kunst van Damsté is een visuele, geen beeldende, kunst. Het is de kunst van het poneren van een voorwerp: in dit geval het werken vanuit en met de WASKNIJPER. Daarmee trekt Damsté de lijn door die door MARCEL DUCHAMP in 1917 werd begonnen. In dat jaar signeerde Duchamp een urinoir en verhief daarmee het door hem belangrijk gevonden alledaagse tot kunstvoorwerp’

De daaropvolgende jaren zou Damsté snel naam maken en exposeerde hij met wereldnamen als Fontana, Yayoi Kusama, Jan Schoonhoven, Michel Cardena en Bram Bogart.

In tegenstelling tot de meeste Zero kunstenaars, die het maagdelijk wit omarmden als iconische kleur van de NUL beweging, voerde Damsté zijn wasknijper reliëfs nimmer uit in wit. Desgevraagd deelde de kunstenaar mij mede dat hij wit nooit heeft overwogen en doelbewust koos voor het geladen pathos en de metafysica van het zwart. Hij heeft dit overigens gemeen met een lid uit de Zero groep, Armando, in wiens reliëfs met bouten, prikkeldraad en metalen platen, alsmede de installaties met zwarte vaten, autobanden en zwart water, de kleur zwart dominant is.

Geraadpleegde literatuur:

Henk Peeters, ‘Paul Damsté’, De Blauwe Hand, nr. 2 (oktober 1965)
Informatieblad De Kargadoor, 2 mei 1967
Janneke Wesseling, Alles was mooi. Een geschiedenis van de NUL-beweging, Amsterdam 1989
Aat van Yperen, Frank Eerhart, Truus Gubbels (red.), Onmetelijk optimisme. Kunstenaars en hun bemiddelaars in de jaren 1945-1970, Amsterdam/Zwolle 2006
G. Verbeke, M. Verboven, H. van Grinten, W. Hillenius, M. Kleijwegt, Chr. Paul Damsté – Onderweg, Verbeke Foundation, Kemzeke, 2023