Labisse, Félix (1905-1982), ‘La Rose de Saron’ – 1978
Félix Labisse (1905-1982) ‘La Rose de Saron’ – 1978
Félix Labisse (1905-1982)
‘La Rose de Saron’ – 1978
gesigneerd linksonder; gesigneerd, getiteld ‘La Rose de Saron’ en gedateerd ‘1978’ verso
olieverf op doek
61 × 45,5 cm
Herkomst:
Particuliere collectie
De Franse surrealist Félix Labisse was van Vlaams-Poolse afkomst en kwam op jonge leeftijd in Oostende in contact met James Ensor, met wie hij zijn gehele leven bevriend bleef. Labisse werkte vanaf 1927 in een atelier in Oostende en onderging de invloed van Ensor, die zijn vriend Labisse ooit kenschetste als ‘le peintre extraordinaire … le grand trémoussant de la jeune peinture … le magicien extra-lucide’. Daarnaast onderhield Labisse goede contacten met tijdgenoten als Constant Permeke en Léon Spilliaert. Buiten zijn vrije werk, was Labisse een bekend ontwerper van decors en theaterkostuums. Zo verzorgde hij de enscenering voor het toneelstuk Le Diable et le Bon Dieu van Jean-Paul Sartre in het Théâtre Antoine te Parijs. In 1954 ontwierp hij de enscenering voor het toneelstuk Les Mystères de Paris van Albert Vidalie onder regie van Georges Vitaly in het Théâtre La Bruyère in Parijs. Labisse werkte vanaf 1932 afwissend in Parijs en Oostende. In Parijs onderhield hij onder meer contacten met Antonin Artaud, Many Ray, Max Ernst, André Masson en Picasso.
In zijn vroegste surrealistische werken hield Labisse zich voornamelijk bezig met motieven uit de klassieke Griekse mythologie. Zijn latere werk sluit meer aan bij dat van Paul Delvaux en René Magritte, kunstenaars die hij in 1938 ontmoette. Kernmotieven in zijn werk zijn erotiek en Freudiaanse thema’s. Het vrouwengelaat, meestal gezien tegen een blauwe of rode achtergrond, fascineerde hem buitengewoon en vormt een terugkerend thema in zijn oeuvre. Vanaf midden jaren 60 groeide het beeld van een gestileerde vrouw in blauw tegen een donkerblauwe achtergrond uit tot z’n meest iconische onderwerp.
De Franse kunsthistoricus Emile Langui probeerde in een uitgebreid essay in de catalogus van de grote Labisse expositie in Museum Boijmans van Beuningen (1973) de psyche van de kunstenaar te duiden en concludeerde: een uitzonderlijk begaafd persoon en tevens een vat vol tegenstrijdigheden. In Labisse’s antinomieën ligt ook de basis voor zijn surrealistische kunst. Hij was een discipel van André Breton en een surrealist pur sang. ‘Niet door zijn stijl – er bestaat geen surrealistische stijl – maar door de aard van zijn geesteshouding die volledig beheerst wordt door een fantasie, gespijsd en bevrucht door de magie, de erotiek, de legende, het mirakel, het bovennatuurlijke, het mysterie en alles wat Jarry als patafysica heeft omschreven’, aldus Langui.
Emile Langui ziet ‘erotiek’ en ‘magie’ als kernthema’s in Labisse’s universum. In de vrouwelijke figuren ontwaren we trekken van ontwaakte slaapwandelaarsters van Delvaux, maar ze gaan evenzeer – in meer algemene zin – terug op de beeldtaal van de klassieke meesters Dominique Ingres en de romanticus Antoine Wiertz. Sowieso was Labisse een groot bewonderaar van de academici van het Belle Epoque, waaronder Bouguereau, Cormon, Meissonier, Henner. Tot slot speelt Gustave Moreau een essentiële rol in diens hoedanigheid als ‘traite d’union’ tussen Delacroix en de surrealisten.
Over de ‘magie’ en het ‘magisch exotisme’ in het werk van Labisse schrijft Langui: ‘Dit magische element dat de gehele kunst van Labisse doordrenkt, is een ingewikkeld amalgaam van Noorse mythologie, Vlaamse fantastiek, zuidelijke ketterij, Spaans fanatisme, Oosterse fabelleer, Joodse mystiek, Afrikaanse tovenarij en vooral van Afro-Amerikaanse ritussen die in het zwarte Brazilië, zijn tweede vaderland, zo hardnekkig voortleven. Het westers ideaal van schoonheid moet hoe langer hoe meer wijken voor een soort weelderige mulattinnen, prachtige dochteren van geharnaste conquistadores en van de mooiste moeders uit de stam van Cham’.
De composities van Labisse kenmerken zich door wat de Fransen noemen ‘la mesure’, een groot gevoel voor maat, orde en evenwicht, met een voorkeur voor een zuiver wit, rood en blauw. ‘Het lijkt wel of de groeiende weelde van inhoud en vorm betaald moet worden met een toenemende soberheid van het koloriet’. De figuren die hij schildert lijken ongenaakbaar en bezitten – om met Langui te spreken – een ‘uitdagende onkwetsbaarheid’ en ‘provocerende kuisheid’. ‘Les femmes de couleur seront bleues’, schrijft Labisse ergens, wat direct van toepassing lijkt op dit schilderij.
Het werk van Labisse kreeg in Nederland al vroeg bekendheid door een expositie die hij in 1932 hield
bij kunsthandel Van Lier in Amsterdam. In 1973 kreeg Labisse, zoals eerder gememoreerd, een groot
overzicht in Museum Boijmans van Beuningen in Rotterdam.
De titel ‘La Rose de Saron’ verwijst in meest directe zin naar Hooglied 2:1, waarin het meisje zegt: ‘Ik
ben een Roos van Saron, een lelie der dalen’ (met Saron wordt een vruchtbare kustvlakte in Israël
bedoeld). In de christelijke traditie symboliseert de Roos van Saron zowel Jezus Christus als diens
bruid (de kerk) en staat het voor liefde, schoonheid en genezing. Naast liefde en schoonheid, duidt
de Roos van Saron ook op de vergankelijkheid van het leven en de vernieuwing van de natuur. In
essentie is de Roos van Saron een krachtige en veelzijdige metafoor die verschillende betekenissen
en associaties kan omvatten, geheel afhankelijk van de context.
Geraadpleegde bronnen:
Emile Langui, ‘Félix Labisse, de magiër’, in tent.cat. Félix Labisse, Museum Boijmans van Beuringen, Rotterdam 1973, pp. 8-12
